23294 |
hoop |
hoop:
hoop (Q098p Schimmert),
(een houp vuil ligt daar op de grond).
houp (Q098p Schimmert)
|
hoop [SGV (1914)]
III-3-3
|
32925 |
hoop, tussen heukeling en opper |
opper:
ǫpǝr (Q098p Schimmert)
|
De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d]
I-3
|
22673 |
hoorn |
hoorn:
hoorn (Q098p Schimmert),
hōrn (Q098p Schimmert)
|
Het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hø̄r (Q098p Schimmert),
hōn (Q098p Schimmert)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
24328 |
hoornaar |
paardshospel:
pèšhospel (Q098p Schimmert)
|
paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
18841 |
hopen |
hopen:
haupe (Q098p Schimmert),
niet zien zitten:
nēēt zēēn zitte (Q098p Schimmert)
|
een gunstige verwachting hebben over iets wat men wenst [verhopen, hopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17733 |
horen |
horen:
hoēē-re (Q098p Schimmert)
|
horen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
34401 |
horens |
hoornen:
hø̄r (Q098p Schimmert)
|
Vraag N 77, 21 luidt: "Hoe noemt u de horens van het schaap, als het ras die heeft?" De informant uit L 265 (Meijel) merkt op dat ze niet vaak voorkomen. [N 77, 21]
I-12
|
25136 |
horizon |
einder:
den einder (Q098p Schimmert),
áán ət eindər (Q098p Schimmert),
éjndər (Q098p Schimmert),
horizon:
den horizön (Q098p Schimmert)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
poorteboom:
pø̜̄rtǝbau̯m (Q098p Schimmert)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|