18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
schekèt (Q098p Schimmert),
sjekèt (Q098p Schimmert)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21181 |
jagen |
jagen:
jage (Q098p Schimmert),
trekschuit (zn.):
trĕk-schŭŭt (Q098p Schimmert)
|
voorttrekken van een trekschuit [jagen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18259 |
jak |
jak:
jak (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert),
jèk (Q098p Schimmert),
lange jek (Q098p Schimmert),
jakje:
jäkske (Q098p Schimmert),
kapotje (<fr.):
kapötsje (Q098p Schimmert)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak [SGV (1914)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
sjaloes (Q098p Schimmert),
sjloes (Q098p Schimmert),
naijverig:
nāō-ieverig zin (Q098p Schimmert)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
confituur:
confiture (Q098p Schimmert),
jam:
jam (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
sjèm (Q098p Schimmert),
sjém (Q098p Schimmert)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19039 |
jammer |
jammer:
jao.mer (Q098p Schimmert),
⁄t is jaomer (Q098p Schimmert),
zonde:
⁄t is zûng (Q098p Schimmert)
|
jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
19927 |
janken |
jammeren:
jiemərə (Q098p Schimmert),
janken:
janke (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
21146 |
janplezier |
char--bancs (fr.):
sjarban (Q098p Schimmert),
janplezier:
jan plezeer (Q098p Schimmert),
janplǝzir (Q098p Schimmert)
|
een grote open wagen met dwarsbanken [bankwagen, sjarban, jan-plezier] [N 90 (1982)] || Vierwielig rijtuig met zes tot acht banken voor een groot gezelschap. De koetsier heeft een aparte bok [N 17, 5; N 101, 12; N G, 51]
I-13, III-3-1
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hê is jörig (Q098p Schimmert),
jaorig zin (Q098p Schimmert),
verjaardag vieren:
verjaordag vieren (Q098p Schimmert)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18336 |
jarretelle |
jarretelle (fr.):
jarretels (Q098p Schimmert),
sjartels (Q098p Schimmert)
|
jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|