e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jacquetpak jacquet (<fr.): schekèt (Schimmert), sjekèt (Schimmert) jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)] III-1-3
jagen jagen: jage (Schimmert), trekschuit (zn.): trĕk-schŭŭt (Schimmert) voorttrekken van een trekschuit [jagen] [N 90 (1982)] III-3-1
jak jak: jak (Schimmert, ... ), jèk (Schimmert), lange jek (Schimmert), jakje: jäkske (Schimmert), kapotje (<fr.): kapötsje (Schimmert) damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak [SGV (1914)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)] III-1-3
jaloers jaloers: sjaloes (Schimmert), sjloes (Schimmert), naijverig: nāō-ieverig zin (Schimmert) een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || jaloersch [SGV (1914)] III-1-4
jam confituur: confiture (Schimmert), jam: jam (Schimmert, ... ), sjèm (Schimmert), sjém (Schimmert) jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)] III-2-3
jammer jammer: jao.mer (Schimmert), ⁄t is jaomer (Schimmert), zonde: ⁄t is zûng (Schimmert) jammer [zund] [N 07 (1961)] III-1-4
janken jammeren: jiemərə (Schimmert), janken: janke (Schimmert) Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)] III-2-1
janplezier char--bancs (fr.): sjarban (Schimmert), janplezier: jan plezeer (Schimmert), janplǝzir (Schimmert) een grote open wagen met dwarsbanken [bankwagen, sjarban, jan-plezier] [N 90 (1982)] || Vierwielig rijtuig met zes tot acht banken voor een groot gezelschap. De koetsier heeft een aparte bok [N 17, 5; N 101, 12; N G, 51] I-13, III-3-1
jarig zijn jarig zijn: hê is jörig (Schimmert), jaorig zin (Schimmert), verjaardag vieren: verjaordag vieren (Schimmert) Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)] III-3-2
jarretelle jarretelle (fr.): jarretels (Schimmert), sjartels (Schimmert) jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)] III-1-3