22399 |
kien! |
kien:
kien (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kiene (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
baktand (Q098p Schimmert)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
zauwelen:
zòwələ (Q098p Schimmert)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
fetser:
fètscher (Q098p Schimmert),
fêtscher (Q098p Schimmert),
pikker:
pikkər (Q098p Schimmert),
slokkerd:
sjlôekərt (Q098p Schimmert),
trage:
trōāge (Q098p Schimmert),
zeuteraar:
zŭŭterèèr (Q098p Schimmert)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
met lange tanden:
met lange tanden
mit lang tèng (Q098p Schimmert)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
kies keurig zin (Q098p Schimmert)
|
niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19019 |
kieskeurig persoon |
lastige:
ĕnnè lĕstige (Q098p Schimmert)
|
niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kietele (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
kīētələ (Q098p Schimmert)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
kieuw (Q098p Schimmert),
kieuwe (Q098p Schimmert),
kieuwen (Q098p Schimmert),
WLD
kieŭwe (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)] || kieuw [SGV (1914)] || kieuwen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|