33262 |
klaverschoof |
schoof:
šǫu̯f (Q098p Schimmert)
|
Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g]
I-5
|
24869 |
klavervreter |
doodskop:
dôidskop (Q098p Schimmert),
WLD
dôôdskop (Q098p Schimmert)
|
Klavervreter (orobanche minor). Bloeitros is los, geel, purper getint; de bloemkroon is gebogen en geheel symmetrisch; de stempelslippen zijn purper; de helmdraden bijna helemaal kaal. Woekert op vlinderbloemigen en peen, kan vooral op klavervelden zeer s [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24867 |
klaverzuring |
hazeklee:
WLD
hāze-kleĭe (Q098p Schimmert),
koekoeksklee:
koekoekskla͂j (Q098p Schimmert)
|
Witte klaverzuring (oxalis acetosella 5 tot 10 cm groot. De plant heeft een dunne, geschubde wortelstok; de bladeren zijn wortelstandig, 3-tallig. De blaadjes zijn omgekeerd kantvormig; de bloemen groeien afzonderlijk op lange stelen en zijn wit of iets [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18171 |
kledij, kleren |
kledage:
kleijaasj (Q098p Schimmert),
kleding:
kleijing (Q098p Schimmert),
kleren:
kleiër (Q098p Schimmert),
t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]:
kleier (Q098p Schimmert),
kleijer (Q098p Schimmert)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24576 |
kleefkruid |
kleef:
WLD
klêêf (Q098p Schimmert),
klit:
klit (Q098p Schimmert)
|
Kleefkruid (galium aparine 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn lang, liggend of klimmend en zijn ruw door naar onder gerichte stekeltjes. De bladeren staan in kransen van 6 tot 8 lijn- tot lancetvormige, stekelpuntige bladeren. De bladrand is ruw-gest [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19389 |
kleerhanger |
hanger:
henger (Q098p Schimmert),
kapstok:
kap-schtok (Q098p Schimmert),
kapsjtok (Q098p Schimmert),
kapstokje:
kapštøkskǝ (Q098p Schimmert),
klederhaak:
kleierhaok (Q098p Schimmert),
klederhanger:
kleijerhanger (Q098p Schimmert)
|
Een gebogen hout met een haak om kleren op te hangen (kleerhanger, kapstok) [N 79 (1979)] || Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.]
II-7, III-2-1
|
19677 |
kleerkast |
klederkast:
kleijerkas (Q098p Schimmert)
|
kleerkast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
24446 |
kleerluis |
luis:
WLD
lūūs (Q098p Schimmert)
|
kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28709 |
kleermaker |
kleer-/kledermaker:
klęjǝrmēkǝr (Q098p Schimmert),
snijder:
šnīdǝr (Q098p Schimmert)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
28872 |
kleermakerskrijt |
krijt:
krīt (Q098p Schimmert)
|
Het kleermakerskrijt wordt gebruikt om patronen op de stof over te nemen. Deze krijtlijnen verwijdert men later weer. Het krijt is vier- of driehoekig van vorm (Gerritse, pag. 21) en voelt vettig aan (Papenhuyzen III, pag. 9). Men kan ook met behulp van een zogenaamde rokkenspuit een lijn trekken. Door verstuiven van krijtpoeder kan men hiermee een lijn op de rok trekken om een rechte zoom te krijgen op de juiste hoogte. Zie afb. 6 en 7. [N 59, 5; N 62, 66; monogr.]
II-7
|