24299 |
barbeel |
berm:
WLD
berm (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20181 |
barensweeën |
poos:
eine pâus (Q098p Schimmert)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18613 |
baret |
floets:
floetsch (Q098p Schimmert),
klots:
[sic]
kloetsj (Q098p Schimmert)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24120 |
barmsijs |
sijs:
siüs (Q098p Schimmert)
|
sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34652 |
barouche |
barouche:
baruš (Q098p Schimmert),
calèche:
kalęš (Q098p Schimmert)
|
Vierwielig rijtuig voor vier personen, die per twee tegeonver elkaar zitten, met twee deurtjes en met alleen een achterkap. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 14; monogr]
I-13
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
berrevès (Q098p Schimmert),
op baarse voeten:
up ba:ṣə vø:t (Q098p Schimmert)
|
barrevoets [SGV (1914)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskuul (Q098p Schimmert)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
n basiliek (Q098p Schimmert)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19313 |
bazige vrouw |
bazige kaptein:
⁄n bazige kaptein (Q098p Schimmert),
canaille:
kanāli (Q098p Schimmert)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
bedorven ei:
bedorven ei (Q098p Schimmert)
|
[N 19, 54b]
I-12
|