| 20864 |
koffie |
koffie:
(Jong).
koffie (Q098p Schimmert)
|
koffie [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 20588 |
koffiedik |
grozelen:
grozele (Q098p Schimmert)
|
koffiedik [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 19515 |
koffiepot |
koffiespot:
koffiespot (Q098p Schimmert),
koffie⁄s pot (Q098p Schimmert)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 19592 |
koffiezeef, koffiefilter |
koffiezeef:
koffie-zeef (Q098p Schimmert)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 20787 |
koken (intr.) |
koken:
kaokə (Q098p Schimmert),
koke (Q098p Schimmert)
|
koken [DC 03 (1934)], [RND]
III-2-3
|
| 24189 |
kokmeeuw |
meeuw:
meeuw (Q098p Schimmert)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 34109 |
kol |
bles:
blɛs (Q098p Schimmert)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
| 19636 |
kolengruis |
gruis:
gruus (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
| 19634 |
kolenschop |
kolenschup:
kŏleschup (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
| 24190 |
kolgans |
kolgans:
kolgaus (Q098p Schimmert)
|
kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|