33964 |
kordeel, hotlijn |
lijn:
līn (Q098p Schimmert)
|
Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32]
I-10
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kôre bloom (Q098p Schimmert)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende snijbloemen: Centaurea cyanus (korenbloem) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
33092 |
korenmijt zetten |
maken:
mākǝ (Q098p Schimmert),
zetten:
zętǝ (Q098p Schimmert)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32536 |
korf |
korf:
kø̜rǝf (Q098p Schimmert)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernol:
koenkernul (Q098p Schimmert)
|
kornoelje [SGV (1914)]
III-4-3
|
24689 |
kornoeljesoorten |
heulenteulder:
WLD, eug: vlier
heŭleteulder (Q098p Schimmert)
|
De kornoelje. De witte kornoelje; struik met witte bloemen en witte bessen, 2-3 m hoog; takken aan de zonzijde rood, in de schaduw geel. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25286 |
korrel, maat van 0,1 gram |
korrel:
korrel (Q098p Schimmert)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 0,1 gram [korrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
kerschet (Q098p Schimmert),
kersjet (Q098p Schimmert)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
jongenskop:
jungeskop (Q098p Schimmert),
kort haar:
kort haor (Q098p Schimmert)
|
overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
18361 |
kort onderrokje |
kort onderrokje:
kort onger rokske (Q098p Schimmert),
piszieltje:
WNT: pissen, afl. pisziel, zieltje of wollen rok, die als onderkleed over het hemd gedragen wordt, thans vooral door kinderen. In Limburg gewoonlijk piszielke.
pi-zelke (Q098p Schimmert)
|
onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)]
III-1-3
|