19730 |
bed |
bed:
be̝ͅt (Q098p Schimmert)
|
bed [RND]
III-2-1
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
hēēmel (Q098p Schimmert)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
28817 |
beddetijkstof |
beddetijk:
bɛdǝtēk (Q098p Schimmert)
|
Stof waarvan overtreksels voor bedden worden vervaardigd. Grove, damastachtige, stofdichte stof voor beddezakken. [N 62, 98; N 62, 93a; N 62, 75f]
II-7
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
duwen:
ènné dŭŭje (Q098p Schimmert),
geniepig get zeggen:
geniepig get zekke (Q098p Schimmert),
geniepige, een ~ (zn.):
genīēpige (Q098p Schimmert),
stiekem doorduwen:
stiekem dao duje (Q098p Schimmert)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
bĕdelĕĕr (Q098p Schimmert),
bèdelair (Q098p Schimmert),
rondloper:
rondleuper (Q098p Schimmert)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21467 |
bedelaarstehuis |
kolonie:
kalonie (Q098p Schimmert),
kolonie (Q098p Schimmert)
|
een instelling waar bedelaars worden opgenomen en verzorgd [kaloentjes, kalonie, kalennis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21894 |
bedelaarsvrouw |
trut:
trut (Q098p Schimmert),
trŭt (Q098p Schimmert)
|
een schooiersvrouw [trut] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
bedelen:
bĕdele (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24085 |
bedelmonnik |
soepbroeder:
sopbroon (Q098p Schimmert)
|
Een bedelmonnik [sopbroêder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24087 |
bedelpater |
bedelpater:
bèdelpāāter (Q098p Schimmert)
|
Een pater van een van de bedelorden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|