18545 |
kuitbroek |
culotte (fr.):
i.e. kuutbrook (N23,059).
culotte (Q098p Schimmert),
knickerbocker (eng.):
nikkebökker (Q098p Schimmert),
kuitbroek:
kuutbrook (Q098p Schimmert)
|
culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19015 |
kundig |
knap:
knap (Q098p Schimmert)
|
kundig [SGV (1914)]
III-1-4
|
32624 |
kunstmest |
kunstmest:
køns[mest] (Q098p Schimmert)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
32627 |
kunstmest strooien |
(kunstmest) strooien/strouwen:
štrø̜i̯ǝ (Q098p Schimmert),
(kunstmest) zaaien:
zɛi̯ǝ (Q098p Schimmert),
kalken:
kalǝkǝ (Q098p Schimmert)
|
Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.]
I-1
|
32629 |
kunstmeststrooier |
kunstmeststrouwer/-strooier:
[kunstmest]štrø̜i̯ǝr (Q098p Schimmert)
|
Bedoeld wordt de machine waarmee kunstmeststoffen gelijkmatig over het land worden verspreid. Voor het (...)-gedeelte van de betrokken varianten hieronder zie men de lemmata kunstmest en stalmest. [N P, 9; N 11A, 65b]
I-1
|
33950 |
kussenleder |
leer van de lies:
lē̜r van dǝ lis (Q098p Schimmert
[(gemaakt van het leer van de lies)]
)
|
Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17]
I-10
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
kusteek (Q098p Schimmert),
køͅstēk (Q098p Schimmert),
sloop:
slōōp (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u de overtrek van een hoofdkussen? (kussensloop, kussensloof, kussenzak, fluwijn) [N 104 (2000)] || kussensloop [SGV (1914)]
III-2-1
|
18657 |
kussentje op het hoofd |
writsel:
vritschel (Q098p Schimmert)
|
kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18869 |
kwaad weglopen |
giftig weglopen:
gŭftig weglàŏpe (Q098p Schimmert),
kwaad weglopen:
kaot weg laupe (Q098p Schimmert)
|
kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19314 |
kwaadspreekster |
feeks:
ein fäks (Q098p Schimmert),
klappei:
klappèj (Q098p Schimmert),
zwets:
schwêtsch (Q098p Schimmert)
|
een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || klappei [SGV (1914)]
III-1-4
|