34586 |
lamoen |
gestel:
gǝštɛl (Q098p Schimmert)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q098p Schimmert)
|
lamp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
lont:
lônt (Q098p Schimmert),
wiek:
week (Q098p Schimmert),
wēēk (Q098p Schimmert),
wēk (Q098p Schimmert)
|
In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)] || lampepit [SGV (1914)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18164 |
lancet |
vlijm:
vlim (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21145 |
landauer |
landauer:
landauer (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)] || Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.]
I-13, III-3-1
|
33640 |
landerijen |
gewande:
gǝwan (Q098p Schimmert),
land:
lant (Q098p Schimmert),
veld:
vɛlt (Q098p Schimmert)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q098p Schimmert)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
contrei:
contrei (Q098p Schimmert),
côntrei (Q098p Schimmert),
streek:
ein sjtreek (Q098p Schimmert),
sjtraek (Q098p Schimmert),
sjtreek (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] || streek (in deze ~) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
duivelshaar (Q098p Schimmert)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
18329 |
lang schortlint |
binder:
binders (Q098p Schimmert),
help:
de helpe van de sjolk (Q098p Schimmert)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|