e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lap lap: lap (Schimmert), lap sjtoef (Schimmert), sterke stof: sjterk sjtoef (Schimmert) Hoe noemt U: een lap stof [N 62 (1973)] || sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)] III-1-3
lap op een schoen huif: hoef (Schimmert), huifstuk: hoef-sjtuch (Schimmert) lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)] III-1-3
lap stof lap stof: lap štuf (Schimmert) Een lap of stuk stof. [N 62, 71b; MW] II-7
last, maat van 30.000 liter last: last (Schimmert) de maat die een inhoud aangeeft van 30.000 liter [last] [N 91 (1982)] III-4-4
last, moeilijkheid last: enne lâs (Schimmert) het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] III-1-4
laster laster: laster (Schimmert, ... ) het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || laster [SGV (1914)] III-1-4
lasteren besmeuren: ēēmes beschmêûre (Schimmert), lasteren: lastere (Schimmert), zwartmaken: zwart make (Schimmert), zwartzette: in ⁄t zwart zette (Schimmert) het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig (werken) difficile (fr.): difficiel (Schimmert), lastig: lestig (Schimmert), niet gemakkelijk: neet gemaikelijk werk (Schimmert), zwaar: zwaor (Schimmert) lastig [SGV (1914)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] || zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig kind lastig kind: lestig kind (Schimmert), lastpost: lâspōs (Schimmert), nest: én nĕs (Schimmert) een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)] || tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig zijn colrig (<fr.) zijn: collèretig zin (Schimmert), kreuz-eltig (< du.) zijn: kreutzeltig zin (Schimmert), lastig zijn: lestig zin (Schimmert), lästig zin (Schimmert) het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)] III-1-4