32337 |
lek geworden |
verrateld:
vǝrrātǝlt (Q098p Schimmert)
|
Een lek in een vat of ton wordt meestal veroorzaakt door uitdroging van het hout waardoor de banden los gaan zitten en de duigen en bodemplanken niet meer tegen elkaar aan sluiten. [N E, 52]
II-12
|
20580 |
lekkerbek |
fijnbek:
fijnbek (Q098p Schimmert),
lekkerbek:
lekkerbek (Q098p Schimmert),
lèkkərbèk (Q098p Schimmert),
lekkertand:
lekkertand (Q098p Schimmert),
peuzelaar:
peuzelèèr (Q098p Schimmert),
vreetzak:
vréétzàk (Q098p Schimmert)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] || peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
lelietje-van-dalen:
lelietje van ∂Dalen (Q098p Schimmert),
meiklokje:
WLD
mei-klôkske (Q098p Schimmert)
|
Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34451 |
lelletjes aan de hals |
lelletjes:
lɛlkǝs (Q098p Schimmert)
|
De beide pluizige uitwassen aan de onderzijde van de hals bij sommige geiten. [N 77, 88]
I-12
|
19535 |
lemmer |
lemmet:
lêmmet (Q098p Schimmert),
scherpe kant:
sjerpe kant (Q098p Schimmert)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17643 |
lende |
lende:
linge (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
lèè-ne (Q098p Schimmert)
|
lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
geschwank (Q098p Schimmert),
lenig:
lenig (Q098p Schimmert),
lēēnig (Q098p Schimmert)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31651 |
lens zijn |
af zijn:
āf ˲zen (Q098p Schimmert)
|
Gezegd van een pomp die geen water meer geeft. Volgens het Sittards woordenboek (pag. 322) kon dit worden veroorzaakt doordat de klep in de pompzuiger niet goed functioneerde. Daardoor liep het water terug in de pompput en zoog men bij het pompen lucht. Door water in de pomp te gieten, dreef men de lucht onder de zuiger weg en ontstond er een gesloten waterkolom in het pomphuis. [N 64, 135c; N 66, 51c; monogr.]
II-11
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
lente (Q098p Schimmert),
uithoud:
(oud).
oethauwt (Q098p Schimmert),
vroegjaar:
vreugjoar (Q098p Schimmert),
⁄t vreugjaor (Q098p Schimmert)
|
lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
fijne, een -:
ênnè fiēne (Q098p Schimmert),
filou (fr.):
fielaur (Q098p Schimmert),
sluwe, een -:
ĕnnè schlŭwe (Q098p Schimmert)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|