e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lek geworden verrateld: vǝrrātǝlt (Schimmert) Een lek in een vat of ton wordt meestal veroorzaakt door uitdroging van het hout waardoor de banden los gaan zitten en de duigen en bodemplanken niet meer tegen elkaar aan sluiten. [N E, 52] II-12
lekkerbek fijnbek: fijnbek (Schimmert), lekkerbek: lekkerbek (Schimmert), lèkkərbèk (Schimmert), lekkertand: lekkertand (Schimmert), peuzelaar: peuzelèèr (Schimmert), vreetzak: vréétzàk (Schimmert) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] || peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)] III-2-3
lelietje-van-dalen lelietje-van-dalen: lelietje van ∂Dalen (Schimmert), meiklokje: WLD  mei-klôkske (Schimmert) Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)] III-4-3
lelletjes aan de hals lelletjes: lɛlkǝs (Schimmert) De beide pluizige uitwassen aan de onderzijde van de hals bij sommige geiten. [N 77, 88] I-12
lemmer lemmet: lêmmet (Schimmert), scherpe kant: sjerpe kant (Schimmert) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: linge (Schimmert, ... ), lèè-ne (Schimmert) lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig gezwank: geschwank (Schimmert), lenig: lenig (Schimmert), lēēnig (Schimmert) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lens zijn af zijn: āf ˲zen (Schimmert) Gezegd van een pomp die geen water meer geeft. Volgens het Sittards woordenboek (pag. 322) kon dit worden veroorzaakt doordat de klep in de pompzuiger niet goed functioneerde. Daardoor liep het water terug in de pompput en zoog men bij het pompen lucht. Door water in de pomp te gieten, dreef men de lucht onder de zuiger weg en ontstond er een gesloten waterkolom in het pomphuis. [N 64, 135c; N 66, 51c; monogr.] II-11
lente, voorjaar lente: lente (Schimmert), uithoud: (oud).  oethauwt (Schimmert), vroegjaar: vreugjoar (Schimmert), ⁄t vreugjaor (Schimmert) lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel fijne, een -: ênnè fiēne (Schimmert), filou (fr.): fielaur (Schimmert), sluwe, een -: ĕnnè schlŭwe (Schimmert) een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4