19110 |
maken |
maken:
make (Q098p Schimmert)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
26458 |
mal |
haampatroon:
(mv)
hāmpǝtrǭnǝ (Q098p Schimmert)
|
Elk van de twee stukken karton, als model gebruikt bij het uitsnijden van de leerhelften voor het haamkussen of kussenleder. [N 36, 15a; Li 1963, 53]
II-10
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
plat:
plat (Q098p Schimmert),
zacht:
zacht (Q098p Schimmert)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20205 |
man |
man:
man (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
manne (Q098p Schimmert)
|
man [RND], [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
man:
man (Q098p Schimmert)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18422 |
manchet |
manchet:
manchet (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt U de manchet [N 62 (1973)] || manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchetknoopje:
manchetkneupkes (Q098p Schimmert),
manchettenknoopje:
manchette knuipkes (Q098p Schimmert)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
korf:
kø̜̄rǝf (Q098p Schimmert),
mandel:
maŋǝl (Q098p Schimmert)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
33768 |
manen |
manen:
mānǝ (Q098p Schimmert)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
33914 |
manenschurft |
fistel:
festǝl (Q098p Schimmert)
|
Steeds terugkerende verzwering of verettering, in de maanstapel en in de oren, te wijten aan een te warme, bedompte stal en onvoldoende huidverzorging. Door schuren en wrijven onststaan kale of bloedige verdikkingen waarop korsten komen. [N 8, 90t]
I-9
|