23632 |
met de collecteschaal rondgaan |
met de schaal rondgaan:
mêt de scha͂ol röngâen (Q098p Schimmert)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
stǭtǝ (Q098p Schimmert)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
terug-op varen:
tǝrøk˱ǫp ˲vārǝ (Q098p Schimmert),
terugstoten:
trøkštǭtǝ (Q098p Schimmert)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
varen:
vārǝ (Q098p Schimmert)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
eŋ stǭn (Q098p Schimmert)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) ruim staan:
rȳm štǭn (Q098p Schimmert)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
kuiltjes maken:
kylkǝs mākǝ (Q098p Schimmert),
poten:
[poten] (Q098p Schimmert)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
22341 |
met de vlakke hand op iemands rug slaan |
batsen:
batsje (Q098p Schimmert)
|
Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
kretsen:
krɛtsǝ (Q098p Schimmert),
scharren:
šarǝ (Q098p Schimmert)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
32751 |
met een voor spitten |
graven:
[graven] (Q098p Schimmert)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|