e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moeder ma: ma (Schimmert), mam: mam (Schimmert), mama: mama (Schimmert), moeder: moder (Schimmert, ... ), zn mooder is awd  mooder (Schimmert) (moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] III-2-2
moeder gods moeder gods: de mooder gōāds (Schimmert) De Moeder Gods, Moeder Godes [de Modder-Joaëdes]. [N 96D (1989)] III-3-3
moeder van smarten pita (<it.): piëta (Schimmert) Een beeld van Maria die het dode lichaam van Jezus op de schoot draagt, piëta [moeder van smarten?]. [N 96A (1989)] III-3-3
moeder-overste moeder-overste: moeder overschte (Schimmert) De moeder(overste) in een vrouwenklooster [mameer, moederover-ste, opperste, maer]. [N 96D (1989)] III-3-3
moederkoren brand: brand (Schimmert), moederkoren: mōdǝrkorǝ (Schimmert), moerkoren: mōrkǭrǝ (Schimmert) De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.] I-4
moederkruid hemdsknoopjes: hu͂mŭs knuipke (Schimmert), WLD  hûmmes-knēūpke (Schimmert) Moederkruid (chrysanthenum parthenium). Overblijvende plant. De stengel is ongeveer 45 cm hoog. de bladeren zijn geveerd; veelbladhoofdjes. De plant heeft een onaangename geur (mater, hemdsknopje). [N 92 (1982)] III-4-3
moederloos veulen lepveulen: lępvø̄lǝ (Schimmert) Veulen dat met een melkfles grootgebracht wordt. [N 8, 6] I-9
moederplant (saxifraga stolonifera meerb.) moederskruid: mooderskrôet (Schimmert) Moederplant (saxifraga sarmentosa). De plant heeft grote ronde bladeren en wijdvertakte trossen van fijne witte bloempjes met rode puntjes, twee van de bloemblaadjes zijn soms langer dan de overige. Volgens onze grootmoeders zo geheten, omdat de uitlopers [N 92 (1982)] III-2-1
moedervlek moedervlek: modervlek (Schimmert), moodərvlek (Schimmert), mōōdervlek (Schimmert), pepervlek: peepərvlèk (Schimmert), pĕpervlek (Schimmert) Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)] III-1-1
moedig (zijn) moed hebben: mood hèbbe (Schimmert), moedig: mĕŭdige (Schimmert) moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] III-1-4