18184 |
naakt |
bloot:
blaut (Q098p Schimmert),
naaks:
naaksch (Q098p Schimmert),
náaksch (Q098p Schimmert)
|
naakt [SGV (1914)] || zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
26113 |
naald |
naald:
nǭlt (Q098p Schimmert),
naalde:
nǭl (Q098p Schimmert)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
28886 |
naaldenkoker |
naaldenkoker:
nǭldǝkōkǝr (Q098p Schimmert)
|
Langwerpige koker voor het bewaren van spelden en naalden. Deze koker kan van hout zijn en kan wat krijtpoeder bevatten. Volgens de informant van L 416 worden naalden zo bewaard om naaldenroest tegen te gaan. De informant van Q 111* vermeldt dat men daar talkpoeder gebruikt in plaats van krijtpoeder. [N 59, 13b; N 62, 70; Gi 1.IV, 63; monogr.]
II-7
|
23814 |
naampatroon |
patroon (<fr.):
petraoĕn (Q098p Schimmert)
|
Een naampatroon, de heilige naar wie men is genoemd [namenspatroeën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23324 |
naar de kerk |
naar de kerk:
noa de kirk (Q098p Schimmert)
|
naar [~ de kerk] [SGV (1914)]
III-3-3
|
23529 |
naar de mis gaan |
mis horen:
mès huëre (Q098p Schimmert)
|
De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17848 |
naar huis gaan |
heimwaarts gaan:
heivesch gaon (Q098p Schimmert)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (Q098p Schimmert)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hot:
hǫt (Q098p Schimmert)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
23948 |
naaste |
naaste:
naoste (Q098p Schimmert)
|
Je/uw naaste, evennaaste, evenmens [naoste, nôste, èèvemins]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|