32778 |
onkruideg, stoppeleg |
[eg]:
[eg] (Q098p Schimmert
[(gewone eg)]
),
stoppel[eg]:
štǫpǝl[eg] (Q098p Schimmert)
|
De onkruideg is een eg waarmee men onkruid en wortels van met name kweekgras uit de akker opegde. Met deze eg bewerkte men ook ondiep geploegd stoppelland. Ze werd verder nog gebruikt om het land vlak te trekken en om een akker die geploegd moest worden, voor te bewerken. Men maakte vooral bij deze eg gebruik van de egketting. Door deze verder naar achteren op de eg vast te maken, kon men de tanden van de eg dieper door de grond laten gaan. De onkruideg was vroeger vaak een drie- of vierhoekige houten eg met schuin naar voren gerichte tanden. Wat de vorm betreft, leek ze op de zaadeg, maar ze had minder en tevens langere tanden, die dieper door de grond gingen en waaraan het onkruid minder bleef vastzitten. Als men maar één eg had of gezien de grondsoort ter plaatse dezelfde eg voor meerdere doeleinden kon gebruiken, spande men de eg "scherp" aan, wanneer bij de bestrijding van onkruid e.d. diep geëgd moest worden. Egbenamingen naar de stand van de tanden hoeven dus niet een andere eg te betreffen dan die welke men - maar dan "bot" aangespannen - bij het ineggen van zaad gebruikte. Bijzonderheden omtrent de vorm (‚àÜ, vierkant, –î), het materiaal en het aantal tanden van de onkruideg zijn, voorzover die werden opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Aan het einde van het lemma staan enige termen die duiden op de vorm van de onkruideg of het materiaal waaruit deze vervaardigd was, en andere die een moderner egtype betreffen, dat men later is gaan gebruiken voor de bestrijding van onkruid e.d. Voor dialectvarianten in de (...)-vorm zij verwezen naar de betrokken lemmata in de omgeving. Wat met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 70 + 72; N 11A, 160 + 169g; N J, 10 add.; N P, 15 + 16 add.; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
20452 |
onkuis |
niet zuiver:
neet zuuver (Q098p Schimmert),
ontuchtig:
untīēchtig (Q098p Schimmert),
onzuiver:
ŭnzūūver (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
wulps:
wulpsj (Q098p Schimmert)
|
onkuis, onzuiver, ontuchtig [N 96D (1989)] || onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23974 |
onkuisaard |
smeerlap:
schmeèrlap (Q098p Schimmert)
|
Onkuisaard, viezerik op sexueel gebied [smeerlap, vieze beest, vieze fannie]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23973 |
onkuisheid |
zwijnerij:
zwijnerie (Q098p Schimmert)
|
Onkuisheid, onzuiverheid, ontuchtigheid [beesterij, zwijnerij]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18990 |
onnozel |
dom als stro:
dè is zau dôm as sjtreu (Q098p Schimmert)
|
iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19267 |
onnozel persoon |
arme mens:
eine èrme minsch (Q098p Schimmert),
onnozele mens:
eine onneuzele minsch (Q098p Schimmert),
slome:
ēnnè schlôôme (Q098p Schimmert),
stomme uil:
stommen uul (Q098p Schimmert),
stumper:
schtŭmper (Q098p Schimmert),
sufferd:
ēnnè sŭfferd (Q098p Schimmert),
uil:
ĕnne ŭŭl (Q098p Schimmert),
uilskuiken:
uulskuke (Q098p Schimmert),
ūīlskūīken (Q098p Schimmert),
⁄n uuls kuuke (Q098p Schimmert),
zebedeus:
zëbèdēūs (Q098p Schimmert)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] || uilskuiken [SGV (1914)] || zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onneuzele kinger (Q098p Schimmert),
onnĕŭzel kinger (Q098p Schimmert),
onnòzel kinger (Q098p Schimmert),
Onnüezele kinger (Q098p Schimmert),
onnozele-kinderendag:
onnozele kinderdag (Q098p Schimmert)
|
28 december, herinneringsdag van de kindermoord in Bethlehem, Onnozele Kinderen [Onnüezele Kinger, Allerkinderdag, der Kinderdag]. [N 96C (1989)] || De dag waarop de kinderen zich als vader en moeder verkleden (28 december) [oudvaaierkensdag, vaderkensdag, alderkinderen, onnozele kinderen]. [N 88 (1982)] || Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22849 |
onpaar |
onpaar:
ŏĕmpaar (Q098p Schimmert)
|
onpaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
29134 |
onregelmatig gesponnen draad |
garen met knopen in:
gārǝ met knø̜jp en (Q098p Schimmert)
|
Het onregelmatig spinnen van garen veroorzaakte vaak knopen of verdikkingen. Men kreeg dan garen van de minste kwaliteit. [N 34, C6]
II-7
|
29133 |
onregelmatig spinnen |
garen spinnen met knoddeltjes in:
gārǝ špenǝ met knødǝlkǝs en (Q098p Schimmert)
|
Met oneffenheden of ongelijk spinnen. [N 34, C3]
II-7
|