23941 |
onthoudingsdag |
vastendag:
vastendaag (Q098p Schimmert)
|
Een onthoudingsdag: dag waarop men geen vlees, spek en jus uit vlees mag gebruiken. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17706 |
ontlasting hebben |
gemak nemen:
gemāāk numme (Q098p Schimmert)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
29024 |
ontnaaid |
losgegangen:
losgǝgaŋǝ (Q098p Schimmert)
|
Losgelaten, gezegd van een naad. [N 62, 28]
II-7
|
33002 |
ontsmettingsmiddel |
kopervitriool:
kōpǝrvitriōl (Q098p Schimmert),
tarwekelksel:
tɛrwǝkɛlksǝl (Q098p Schimmert)
|
Het middel, de vloeistof die gebruikt wordt bij het ontsmetten van zaaigraan. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N M, 24b]
I-4
|
18040 |
ontsteking |
eeltpil:
eeltpil (Q098p Schimmert),
kweelt:
kweelt (Q098p Schimmert),
ontsteking:
ontstééking (Q098p Schimmert),
zwering:
zwĕĕring (Q098p Schimmert)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
bĕŭre (Q098p Schimmert),
gebeurd (Q098p Schimmert)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
ontzeen (Q098p Schimmert),
ontzēēn (Q098p Schimmert)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
onvast:
onvas (Q098p Schimmert),
slecht op de benen:
slech op de bein zin (Q098p Schimmert)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33544 |
onvolgroeide vrucht |
krutsel:
WLD
krŏtschel (Q098p Schimmert)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)]
I-7
|
34310 |
onvruchtbaar vrouwelijk varken |
kwee:
kwē (Q098p Schimmert)
|
Door organische afwijkingen onvruchtbaar vrouwelijk varken. [N 76, 10; JG 1c, 2c]
I-12
|