33433 |
oogststapel in de schuur |
berm:
bɛrǝm (Q098p Schimmert),
tas(t):
tas (Q098p Schimmert)
|
De stapel van graanschoven die men in de schuur vormt, vooral in de tasruimte naast de dorsvloer, maar ook wel op een zolder (vooral bij kleine bedrijven), en ook wel van toepassing op de hooioogst. Veel benamingen van de stapel bevatten de naam van het geoogste gewas en/of geven aan waaruit de stapel bestaat. Vergelijk ook het lemma "graan stapelen in de schuur" (aflevering I.4, lemma 5.1.11). In de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2) is al gewezen op de metonymische verbanden tussen de twee groepen benamingen. De benamingen van de stapel worden gebruikt om de ruimte waarin gestapeld wordt aan te duiden. Interessant is hier het voorkomen van de benamingen gebont en verbont; het is een geval van doorgezette metonymie: de naam van de begrenzing is overgegaan op de ruimte (i.c. de tasruimte) en deze weer op hetgeen die ruimte bevat: de oogststapel. Daarna volgen in het lemma nog een aantal (bijna-)hapaxen die kennelijk van minder belang zijn. [N 5A, 69b; N 5, 82, 84 en 85; N 15, 49a; N C, 5b; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; monogr.]
I-6
|
17732 |
oogvuil (slaper) |
pips:
pupsj (Q098p Schimmert),
pupsje (Q098p Schimmert),
pŭpsche (Q098p Schimmert)
|
vuil, Gedroogd ~ in de ooghoeken (slaper, slaap). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24220 |
ooievaar |
ooievaar:
oi-e-vaar (Q098p Schimmert),
ooievaar (Q098p Schimmert),
oojevaar (Q098p Schimmert)
|
ooievaar [DC 35 (1963)], [SGV (1914)] || ooievaar (102 bij iedereen bekend; nu verdwenen uit Brabant, behalve uit het noord-westen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24757 |
ooievaarsbek |
duivelsbloem:
duuvels bloom (Q098p Schimmert),
düvelsbloom (Q098p Schimmert),
duivelskruid:
WLD
dūūvels krōēt (Q098p Schimmert)
|
Kleine ooievaarsbek (geranium molle 5 tot 40 cm hoge plant die kort behaard is; de bladeren zijn 5- tot 7-spletig met 3-delige slippen; de bloemen zijn zeer klein en bleekpaars van kleur; de vruchten zijn aangedrukt behaard. Bloeitijd van mei tot septem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20356 |
oom |
nonk:
noĕnk (Q098p Schimmert),
neen
noenk (Q098p Schimmert)
|
oom [SGV (1914)] || oom; Bestaan er verschillende woorden voor een oom van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17757 |
oor |
oor:
o.arə (Q098p Schimmert),
oir (Q098p Schimmert)
|
oor [DC 01 (1931)] || oren [RND]
III-1-1
|
21629 |
oord: halve cent |
oortje:
Opm. in Nederland 1/2 cent, van brons.
ein örtsche (Q098p Schimmert)
|
Betekenis en uitspraak van: oord? Graag uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19284 |
oordelen |
oordelen:
oōrdeile (Q098p Schimmert),
schikken:
cf. VD s.v. "schikken II"(onoverg.) 2. tot een oplossing komen, in orde komen
schikken (Q098p Schimmert)
|
door redeneren tot een gevolgtrekking komen, oordelen [schikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18238 |
oorknop |
knopje:
knuupkes (Q098p Schimmert),
oorbel:
aurbel (Q098p Schimmert),
oorknop:
aurknoep (Q098p Schimmert),
ôôerknôp (Q098p Schimmert)
|
sieraad min of meer in de vorm van een knop die men aan elk oor draagt [knop, oorknop, dormeuse] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17615 |
oorlel |
oorlel:
āōrlel (Q098p Schimmert),
oirlel (Q098p Schimmert),
oorlelletje:
āōr-lelke (Q098p Schimmert)
|
oorlel [DC 01 (1931)] || oorlel, oorlelletje [N 10b (1961)]
III-1-1
|