31638 |
pompuitloop |
tuitel:
tø̄tǝl (Q098p Schimmert)
|
De metalen tuit aan het pomphuis waardoor het water naar buiten stroomt. Zie ook afb. 236a. In L 423 was de pompuitloop van roodkoper vervaardigd. Aan het uiteinde ervan zat een geelkoperen sierbandje. Dit werd het tuitelbandje (t^jtdlbentsd) genoemd. [N 64, 133m; N 66, 49m]
II-11
|
31641 |
pompzuiger |
zuiger:
zȳgǝr (Q098p Schimmert)
|
De platte ronde schijf aan het uiteinde van de zuigerstang. Bij de pompzuiger van een zuigpomp is in de zuiger een klep aangebracht. Zuigers van perspompen zijn massief. Zie ook afb. 236a. In L 423 was de pompzuiger van de perspomp van hout vervaardigd. Een stukje leer dat met nageltjes rond de zuiger was vastgezet, vormde de afdichting tussen pompzuiger en pomphuis. In het midden van de zuiger was de zuigerklep aangebracht. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 296 s.v. zuiker: "deel der pomp dat opzuigt. Geh. Beverloo en rond. [N 64, 133i; N 66, 49i; monogr.]
II-11
|
31639 |
pompzwengel |
zwengel:
zweŋǝl (Q098p Schimmert)
|
Een met de hand te bedienen hefboom die door middel van de zuigerstang de pompzuiger op en neer doet bewegen. Zie ook afb. 240. Met het woord ɛijzerwerkɛ (izarwerak) werd in L 423 het geheel van alle metalen onderdelen aangeduid die nodig waren om de zuiger in beweging te brengen. Het ijzerwerk bestond behalve uit de pompzwengel ook uit de ɛstoelɛ (sto:l), de ondersteuning van het scharnierpunt van de pompzwengel, en de passant (pasant), een uit twee metalen plaatjes vervaardigd overgangsstuk dat de scharnierende verbinding vormde tussen de pompzwengel en de zuigerstang. Het hele ijzerwerk was gemonteerd op een houtenplank, de pompenplank (pompzplayk).' [N 64, 133n; N 66, 49n; monogr.]
II-11
|
21170 |
ponton |
ponton (fr. <it.):
ponton (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
een drijvende brug (ponton) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20458 |
pooier |
pooier:
pooier (Q098p Schimmert)
|
iemand die leeft van de verdiensten van een prostituée, voor wie hij als beschermer optreedt [pooier] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19474 |
pook |
stovenijzer:
štōvənīzərə (Q098p Schimmert)
|
pook [SGV (1914)]
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
pōrt (Q098p Schimmert),
pōǝrt (Q098p Schimmert),
pǭrt (Q098p Schimmert)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33796 |
poot |
varkenspoot:
vɛrkǝspoǝt (Q098p Schimmert)
|
[N 76, 12]
I-12
|
34019 |
poot omhoog |
poot-op:
pūǝt˱ ǫp (Q098p Schimmert)
|
Voermansroep om de hoef of voet op te lichten. [N 8, 95k]
I-10
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
pootaardappelen:
pǭt[aardappelen] (Q098p Schimmert),
pootgoed:
pǭt˲gōt (Q098p Schimmert)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|