24847 |
ruisen van bladeren |
ruisen:
t roesche (Q098p Schimmert),
WLD
rōĕsche (Q098p Schimmert)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roeten oas (Q098p Schimmert)
|
Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
17885 |
ruk |
ruk:
ruk (Q098p Schimmert),
rutsch (du.):
rŏts (Q098p Schimmert),
smak:
sjmak (Q098p Schimmert),
stuik:
sjtoek (Q098p Schimmert)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
felle wind:
eine fèlle wind (Q098p Schimmert),
rukwind:
éné rŭkwind (Q098p Schimmert),
trekwind:
trékwint (Q098p Schimmert),
(kort uitgesproken).
einə tréék-wint (Q098p Schimmert),
windstoot:
einə wint-sjtoaot (Q098p Schimmert),
wind sjtaut (Q098p Schimmert),
wintsjtwoət (Q098p Schimmert),
éné windstáŏt (Q098p Schimmert)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34636 |
rulskar |
ruls:
rø̜ls (Q098p Schimmert)
|
Kruiwagen die alleen voor het vervoer van bladeren en hooi gebruikt wordt (zie hiervoor Roukens (1937), pag. 147). Het is een kruiwagen zonder zijwanden of hoofdbord, maar met rondom rechtopstaande staafjes of latjes. De informant uit L 428 merkt op over dit type dat het "voor het ophalen van bladeren, bosgras, hooi, sprokkelhout, enz. Wordt gebruikt; de laadbak bestaat uit ronde stokken, enkele centimeters van elkaar geplaatst, dikke en dunne stokken wisselen elkaar af". Zie voor het woord ruls ook het Sittards Woordenboek s.v. röls:: "korfhekje van gevlochten tenen of latwerk, geplaatst op kruiwagen e.d. om een grote hoeveelheid van gering gewicht te kunnen vervoeren, b.v. bladeren, hooi, aardewerk etc." Deze kruiwagen komt alleen in het zuiden van Nederlands Limburg voor. [N G, 51 + 52f; N 18, 97a-b; L 16, 19b; A 42, 15; monogr.]
I-13
|
34024 |
rund |
rind:
rent (Q098p Schimmert),
rēnt (Q098p Schimmert)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
WLD
hôrzel (Q098p Schimmert),
hospel:
hospel (Q098p Schimmert)
|
horzel [SGV (1914)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
vee:
vē (Q098p Schimmert),
vɛi̯ (Q098p Schimmert)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
groene rups:
grun roepsje (Q098p Schimmert),
rups:
roepsj (Q098p Schimmert),
roĕpsch (Q098p Schimmert),
rŏĕpsch (Q098p Schimmert),
WLD uitspraak sch van schön
rôpsch (Q098p Schimmert),
rôpsche (Q098p Schimmert)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
heiligenhuisje:
heilige huuske (Q098p Schimmert)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|