e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scherp de waarheid zeggen scherp zijn: sjirp zin (Schimmert), uitpoetsen: ôêtpoetse (Schimmert) iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)] III-3-1
scherp eggen voorwaarts [eggen]: vø̄rwārts (Schimmert) Werken met een eg die "scherp" is aangespannen. De tanden van de eg staan dan schuin naar voren gericht en gaan dientengevolge diep door de grond heen. Zie afb. 69. De termen zijn primair van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In streken waar men gezien de grondsoort met één egtype kon volstaan en bij de bestrijding van onkruid uitsluitend of voornamelijk scherp egde, kan voor "scherp eggen" en "onkruid uiteggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten, zien men de toelichting bij het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b add.; N 11A, 173a; N P, 15a; monogr.] I-2
scherp inhebben (een/het) ijzer inhebben: īzǝr enhø̜bǝ (Schimmert) Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53] I-11
scherp kijken ogen: ēūge (Schimmert), scherp kijken: scherp kieke (Schimmert) kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1
scherp luisteren scherp luisteren: scherp loestere (Schimmert) [N 84 (1981)] III-1-1
scherp, snede scherpe kant: van ?t mets  sjerpe kant (Schimmert), snede: schnēē (Schimmert) De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)] III-2-1
scherpe boterbloem boterbloem: WLD  boterblōōm (Schimmert), boterstangetje: cf Heukels§163, noot 1  botersjtensje (Schimmert) Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)] III-4-3
scheuken schuren: šūrǝ (Schimmert) Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31] I-11
scheukpaal schuurpaal: šūrpǭl (Schimmert) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheurbuik scheurbuik: ? schĕŭrbôêk (Schimmert), sjeurbōēk (Schimmert) Scheurbuik: ziekte die ontstaat door gemis van vers fruit en verse groente en die zich openbaart door zwellingen en bloedingen van het tandvlees, het losstaan der tanden, etc. (scheurbot, blauwschuit, scorbuut). [N 84 (1981)] III-1-2