24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
schlekkenhuske (Q098p Schimmert)
|
slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
sjlang (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
WLD
schlâng (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24749 |
slangewortel |
aronskelk:
arends kelk (Q098p Schimmert),
arons kelk (Q098p Schimmert),
slangekruid:
WLD
schlânge krōēt (Q098p Schimmert)
|
Slangewortel (calla palustris een 15 tot 30 cm hoge plant. De bladeren zijn hartvormig; de bloemen groeien in een kolf, de plant is tweeslachtig, omgeven door een schutblad; de rode bessen van de plant zijn giftig. Bloeitijd in mei en juni (kalle, arons [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17553 |
slank |
fijn:
fiēn (Q098p Schimmert),
rank:
ranke (Q098p Schimmert),
slank:
sjlank (Q098p Schimmert),
smal:
sjmale (Q098p Schimmert)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17835 |
slaperig |
slaperig:
schlôâperig (Q098p Schimmert),
sjlaopərig (Q098p Schimmert),
slaoperig zin (Q098p Schimmert)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18411 |
slappe vilten hoed |
loesj:
loesch (Q098p Schimmert)
|
hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25216 |
slecht dragend ijs |
het draagt niet:
⁄t drēūg nēēt (Q098p Schimmert),
het ijs draagt niet:
⁄t ies drūg neet (Q098p Schimmert)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
klophengst:
klǫpheŋs (Q098p Schimmert)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
17542 |
slecht groeien |
de kreupel in hebben:
de krŭppel in hŭbbe (Q098p Schimmert)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19011 |
slecht karakter |
laag karakter:
ein lèeg karakter (Q098p Schimmert)
|
slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)]
III-1-4
|