21175 |
sluisdeur |
schoft:
schoft (Q098p Schimmert),
sjoft (Q098p Schimmert)
|
het ophijsbare deel van een sluis (schoft) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21176 |
sluismeester |
sluiswachter:
schlŏĕs-wachter (Q098p Schimmert),
sjloeswachter (Q098p Schimmert)
|
de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32276 |
sluitbanden |
repen:
ręjpǝ (Q098p Schimmert)
|
De zware, metalen banden die door de kuiper worden gebruikt om het vat te sluiten. De sluitbanden zijn voorlopige banden die uiteindelijk worden vervangen door lichtere, definitieve banden. [N E, 21]
II-12
|
24943 |
sluiten (van grond) |
sluiten:
⁄t sjlete van de èrd (Q098p Schimmert),
uitdrogen:
oetdruèègə (Q098p Schimmert),
vervloeren:
vervlŏĕrt (Q098p Schimmert)
|
hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18542 |
sluitklep |
klep:
klep (Q098p Schimmert),
klip (Q098p Schimmert)
|
klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33460 |
sluitpin onder aan een poortvleugel |
schoude:
šai̯u̯ (Q098p Schimmert)
|
Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c]
I-6
|
33957 |
sluitriem |
slot:
šlǫt (Q098p Schimmert)
|
Riempje waarmee de delen van het haamslot op hun plaats gehouden worden. [JG 1a; N 36, 13]
I-10
|
20168 |
sluitspeld |
toespang:
ein toe-sjpang (Q098p Schimmert),
toesjpang (Q098p Schimmert),
tôê:schpâng (Q098p Schimmert)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33459 |
sluitstang boven aan een poortvleugel |
schoude:
šai̯u̯ (Q098p Schimmert)
|
Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b]
I-6
|
30116 |
sluitsteen |
sluitsteen:
šlø̜jtštęjn (Q098p Schimmert)
|
De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.]
II-9
|