22663 |
stemvork |
stemvork:
sjtumvork (Q098p Schimmert),
sjtømvoͅrk (Q098p Schimmert)
|
Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19893 |
stenen omheining |
schans:
schjāns (Q098p Schimmert),
schrans:
sjrans (Q098p Schimmert)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
aarden pot:
ēērde pot (Q098p Schimmert),
baar:
bāār (Q098p Schimmert),
voor boter
baren (Q098p Schimmert),
baartje:
bairke (Q098p Schimmert),
grote baar:
grôēte baar (Q098p Schimmert),
keulse pot:
keulse pot (Q098p Schimmert),
kleine baar:
kleine baar (Q098p Schimmert),
stenen pot:
schteine pot (Q098p Schimmert)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20062 |
ster van bethlehem (campanula isophylla moretti) |
ster van bethlehem:
ster van Bethlehem (Q098p Schimmert),
ster van Betlehem (Q098p Schimmert)
|
Ster van Bethlehem (campanulla isophulla alba) (kampanulla, valse edelweiss). [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: campanula isophylla \"alba\"(ster van Bethlehem) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
20323 |
sterven |
doodgaan:
daut gaon (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
kapotgaan:
kapot gaon (Q098p Schimmert),
kapot goan (Q098p Schimmert),
kǝpot˲gǭn (Q098p Schimmert),
WLD
kapot gāŏn (Q098p Schimmert),
sterven:
schterve (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert),
schtērve (Q098p Schimmert),
schtêrve (Q098p Schimmert),
sjterve (Q098p Schimmert),
štɛrəvə (Q098p Schimmert)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [DC 38 (1964)], [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
I-11, III-2-2, III-4-2
|
24822 |
sterven van een plant |
afsterven:
āaf-schterve (Q098p Schimmert),
kapot gaan:
kepot gaon (Q098p Schimmert)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
24059 |
stervensgebed |
gebeden van de stervende:
gebèeje van de schtervende (Q098p Schimmert)
|
Een gebed voor een stervende, "stervensgebed"[sjtervejebed]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29981 |
steunklos |
klos:
klǫs (Q098p Schimmert)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|
34622 |
steunpaal voor opgeslagen hoogkar |
stelt:
štɛlt (Q098p Schimmert),
stijp:
štip (Q098p Schimmert)
|
Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82]
I-13
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
hel:
hèl (Q098p Schimmert),
stevig:
sjtevig (Q098p Schimmert),
straf:
schtraf (Q098p Schimmert)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|