e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stofblik troffel: trufəl (Schimmert), troffeltje: truffelke (Schimmert) blik (van stoffer en ~) [SGV (1914)] || Hoe noemt u het stoffer en blik samen? [N105 (2000)] III-2-1
stoffen pantoffel slof: schlôffe (Schimmert) sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)] III-1-3
stok of twijg om een kind te straffen gots: ⁄n gôêtsch (Schimmert), piezel: cf. VD s.v. "piezel"4. bullepees  eine piesel (Schimmert) een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)] III-2-2
stokroos stokroos: stok roos (Schimmert), stokroos (Schimmert) stokroos (althea rosea L.) [N 73 (1975)], [N 92 (1982)] III-2-1
stokschaar, bankschaar stekscheer: štɛkšē̜r (Schimmert) Handschaar voor plaatmetaal waarvan het uiteinde van één tangbeen haaks is omgebogen zodat dit in de bankschroef kan worden geklemd of in een gat in de baan van het aambeeld kan worden geplaatst. Op deze wijze kan meer kracht worden gezet bij het knippen van zwaardere plaatsoorten. Zie ook afb. 140. De informant uit L 329 kende twee uitvoeringen van deze schaar die alleen in grootte van elkaar verschilden. Vgl. de woordtypen grote en kleine plaatscheer. [N 33, 265; N 33, 290; N 64, 3a; N 66, 4a;] II-11
stokvis stokvis: schtokvŏsch (Schimmert), schtôkvŭsch (Schimmert), sjtòkvəsj (Schimmert) bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)] III-2-3
stola stola (lat.): schtola (Schimmert), schtōla (Schimmert), sjtola (Schimmert) De stola, de stool. [N 96B (1989)] || stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)] III-1-3, III-3-3
stollen beleveren: belèvere (Schimmert) stollen [SGV (1914)] III-4-4
stolp kaasstolp: kaessjtölp (Schimmert), kēēsschtolp (Schimmert), stolp: sjtolp (Schimmert) kaasstolp [N 20 (zj)] || stolp [SGV (1914)] III-2-1
stolp over een heiligenbeeld stolp: schtülp (Schimmert) Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)] III-3-3