e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuntelen haspelen: haspele (Schimmert), haspelen (Schimmert), verkeerd doen: verkêêrd doon (Schimmert), verkeerd maken: verkĕĕrd gemaakt (Schimmert) moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] III-1-4
suiker suiker: soeker?? (Schimmert) suiker [SGV (1914)] III-2-3
suikerbiet suikerkroot: sukǝrkrūǝt (Schimmert), sukǝrkrǭt (Schimmert) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikerklontje klontje: klunsjə (Schimmert), kluntjə (Schimmert), klŭntje (Schimmert), suikerklontje: sŏkkerklŭntje (Schimmert) klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] III-2-3
suikeroom suikernonk: soekkernoenk (Schimmert) erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] III-2-2
suikertante suikertant: soekkertant (Schimmert) erftante (suikertante) [DC 05 (1937)] III-2-2
suisse suisse (fr.): suise (Schimmert) De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
suizen van de oren suizen: sōēze (Schimmert), tuiten: m`n aure toete (Schimmert), tōēte (Schimmert) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
sukkelen aan het sukkelen zijn: aan t sukkele zin (Schimmert), krankelijk zijn: krènkelijk (Schimmert), krênkelik (Schimmert) Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
syfilis druiper: drūiper (Schimmert), drûûpər (Schimmert), luizenkrankheid: loeze krankheit (Schimmert) Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)] III-1-2