33595 |
tros vruchten |
tros:
tros (Q098p Schimmert),
WLD
tros (Q098p Schimmert),
trosje:
truske (Q098p Schimmert)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)]
I-7
|
19317 |
trots |
groots:
grĕŭtsch (Q098p Schimmert),
groots zijn:
gruutsj zin (Q098p Schimmert)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
t trouwbeukske (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert)
|
het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)] || het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
trôûwe (Q098p Schimmert)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
bruidspak:
t broedspak (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert),
monturing:
mantoering (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
onbep. trefwoord
mantoering (Q098p Schimmert)
|
het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18690 |
trouwpak |
trouwpak:
trouwpak (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
trouwring (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert)
|
een trouwring [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18169 |
trui |
jumper:
jumper (Q098p Schimmert),
stoep:
sjteep (Q098p Schimmert),
tricot (fr.):
tricot (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
trui:
trui (Q098p Schimmert),
tröj (Q098p Schimmert)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)] || Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
tb:
T.B. (Q098p Schimmert),
tering:
tèring (Q098p Schimmert),
tééring (Q098p Schimmert),
tuberculose:
tŭberculoos (Q098p Schimmert)
|
Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, loosziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34289 |
tuieren |
spannen:
spanǝ (Q098p Schimmert),
tuieren:
tȳrǝ (Q098p Schimmert)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|