20063 |
tuinkamperfoelie (lonicera caprifolium) |
kamperfoelie:
kamperfolie (Q098p Schimmert)
|
Tuinkamperfoelie (lonicera caprifolium); klimmend tot 9 m. De bovenste bladeren zijn samengegroeid en vaak donzig behaard aan de onderzijde; de bloemen zijn geel en talrijk en bevinden zich in 4 of 5 kransen dicht bijeen (geiteklaver, weeuwtje, duivelszaa [N 92 (1982)]
III-2-1
|
33593 |
tuinkers |
tuinkers:
tuinkers (Q098p Schimmert),
WLD
tuínkers (Q098p Schimmert)
|
Tuinkers; de plant heeft duidelijk witte of roodachtige bloempjes in een smalle tros en schuinopstaande vruchtjes die ongeveer een halve cm lang zijn, de bladerenzijn zeer fijn verdeeld, de stengel en kalkrijke vruchten zijn blauw berijpt (kers, tuinkers, [N 82 (1981)]
I-7
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kervel (Q098p Schimmert),
WLD
kervel (Q098p Schimmert)
|
Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
griffelaar:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
gryfəlɛr (Q098p Schimmert)
|
[RND 08]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
lemen wand:
lęjmǝ want (Q098p Schimmert),
muur van rijwerk:
mūr van riwęrǝk (Q098p Schimmert),
rijmuur:
rimūr (Q098p Schimmert)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
18710 |
tuinwant |
tuinhaas:
tuun hêjse (Q098p Schimmert),
tuunheisje (Q098p Schimmert)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19512 |
tuit |
tuit:
teut (Q098p Schimmert),
tuit (Q098p Schimmert),
tuitel:
tūtel (Q098p Schimmert)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20036 |
tulp |
tulp:
tulp (Q098p Schimmert)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende knol- en bolgewassen: tulipa (tulp) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
20116 |
turfmolm |
snoef:
sjnoef (Q098p Schimmert),
snuif:
šnūf (Q098p Schimmert),
turfmolm:
turfmolm (Q098p Schimmert)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24] || Welke benamingen gebruikt u in uw dialect voor de volgende grondsoorten die in gebruik zijn bij de bloemisterij: turfmolm (bolster van hoogveen) [N 73 (1975)]
I-7, II-4, III-2-1
|
26795 |
turfspa |
turfschup:
tørfšøp (Q098p Schimmert)
|
Afhankelijk van de plaats de gebruikelijke schop om turf te steken. In het algemeen een schop met een blad zo breed als een turf breed is en lang als een turf lang is of kan zijn. [N 18, 17; I, 55; monogr.]
II-4
|