31285 |
uitgloeien |
uitgloeien:
ūt˲glø̜jǝ (Q098p Schimmert)
|
Een bewerking die door de koperslager wordt uitgevoerd tussen de koude bewerkingen van het metaal met behulp van de diverse hamers en ander gereedschap. Bij het uitgloeien wordt het koper verhit om het weer zijn oorspronkelijke zachtheid en smeedbaarheid terug te geven. [N 66, 29]
II-11
|
21386 |
uithoren |
uithoren:
oethĕŭre (Q098p Schimmert),
uit heure (Q098p Schimmert),
uitvissen:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
oet[vøͅsje (Q098p Schimmert),
uitvragen:
oetvraoge (Q098p Schimmert)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21786 |
uitleg |
verklaring:
verklàòring (Q098p Schimmert)
|
een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
duidelijk maken:
duudelijk make (Q098p Schimmert),
uitleggen:
oet legge (Q098p Schimmert),
ŏĕtlĕkke (Q098p Schimmert),
verklaren:
verklàòre (Q098p Schimmert),
wijder maken:
wiǝr mākǝ (Q098p Schimmert)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW] || het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
II-7, III-3-1
|
18311 |
uitneembaar frontje |
frontje:
fruntje (Q098p Schimmert),
vestje:
veske (Q098p Schimmert)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
nêûje (Q098p Schimmert),
uitnoden:
emes "oetnö (Q098p Schimmert)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
de koe laten zien:
(de koe) lyt dǝ kau̯ zin (Q098p Schimmert)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
schelle (Q098p Schimmert),
uitschelden:
oetsjelle (Q098p Schimmert),
ŏĕtschĕlle (Q098p Schimmert)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
25770 |
uitslaan |
uitslag maken:
ūtšlāx mākǝ (Q098p Schimmert)
|
Een onderdeel van een werkstuk in volle grootte op papier uittekenen. Zie ook het lemma "uitslaan" in Wld II.9, pag. 103. [N 64, 91; N 66, 27]
II-11
|
18108 |
uitslag onder de neus |
krappen:
krâbbe (Q098p Schimmert),
uitslag:
oetsjláág (Q098p Schimmert),
zeek:
Of zech ???
zeek (Q098p Schimmert)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|