e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vaandeldrager vaandrager: vaandreeger (Schimmert) Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaars vaars: vērs (Schimmert), vēš (Schimmert), vɛrš (Schimmert), vɛš (Schimmert) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaatdoek schotelsplag: šōtəlsplak (Schimmert, ... ) vaatdoek [SGV (1914)] III-2-1
vaatje, maat van 250 liter okshoofd: okschoof (Schimmert), vaatje: ein vaatje (Schimmert) de maat die een inhoud aangeeft van 250 liter [kwartje, meuken, okshoofd, vaatje] [N 91 (1982)] III-4-4
vadem, maat van uitgestrekte armen vadem: vaam (Schimmert, ... ) de maat die de afstand aangeeft tussen de rechter en de linkerhand bij zijdelings uitgestrekte armen (± 1,7m-1,9m) [rek, vadem, vaam] [N 91 (1982)] III-4-4
vademen invamen: envē̜mǝ (Schimmert) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7
vader pa: pa (Schimmert), pap: pap (Schimmert), papa: papa (Schimmert), vader: vader (Schimmert, ... ) (vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] III-2-2
vagebond landloper: eine land luiper (Schimmert), loper: lĕŭper (Schimmert), schoft: eine sjoef (Schimmert), vagebond: eine vagebond (Schimmert) een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)] III-1-4
vagevuur vagevuur: t vāāgevūūr (Schimmert), vagevuur (Schimmert) Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)] || vagevuur [SGV (1914)] III-3-3
vagina, geslachtsorgaan van de merrie lijf: lif (Schimmert) Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9