22466 |
vaandeldrager |
vaandrager:
vaandreeger (Q098p Schimmert)
|
Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
vaars:
vērs (Q098p Schimmert),
vēš (Q098p Schimmert),
vɛrš (Q098p Schimmert),
vɛš (Q098p Schimmert)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
šōtəlsplak (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|
25303 |
vaatje, maat van 250 liter |
okshoofd:
okschoof (Q098p Schimmert),
vaatje:
ein vaatje (Q098p Schimmert)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 250 liter [kwartje, meuken, okshoofd, vaatje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25283 |
vadem, maat van uitgestrekte armen |
vadem:
vaam (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
de maat die de afstand aangeeft tussen de rechter en de linkerhand bij zijdelings uitgestrekte armen (± 1,7m-1,9m) [rek, vadem, vaam] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28963 |
vademen |
invamen:
envē̜mǝ (Q098p Schimmert)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
pa:
pa (Q098p Schimmert),
pap:
pap (Q098p Schimmert),
papa:
papa (Q098p Schimmert),
vader:
vader (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
landloper:
eine land luiper (Q098p Schimmert),
loper:
lĕŭper (Q098p Schimmert),
schoft:
eine sjoef (Q098p Schimmert),
vagebond:
eine vagebond (Q098p Schimmert)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
t vāāgevūūr (Q098p Schimmert),
vagevuur (Q098p Schimmert)
|
Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)] || vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lif (Q098p Schimmert)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|