e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vee beesten: bēǝstǝ (Schimmert), vee: vęǝ (Schimmert) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
vee fokken aantrekken: āntrękǝ (Schimmert), fokken: fǫkǝ (Schimmert) Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.] I-11
vee houden houden: hau̯tǝ (Schimmert) Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a] I-11
veel drinken hem lusten: em lüste (Schimmert), loerin: loerién (Schimmert), zuipen: zoepe (Schimmert, ... ), zoepə (Schimmert), zôêpə (Schimmert) drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)] III-2-3
veel geld waard veel geld waard: vêul geld wèèrd (Schimmert) veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)] III-3-1
veel moeten betalen dokken: dokke (Schimmert), kosten: kŭste (Schimmert) veel kosten hebben, veel moeten betalen [brokken] [N 89 (1982)] III-3-1
veel te grote schoen schip: scheep (Schimmert) schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
veel te wijde broek flodderboks: flodderboks (Schimmert), flodderbroek: flodderbrook (Schimmert) broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] III-1-3
veelvraat gulzigaard: chölzichərt (Schimmert), vraat: vraat (Schimmert), vreetzak: vréétzak (Schimmert), vreter: vrèter (Schimmert) veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)] III-2-3
veenachtig, moerassig, laaggelegen land beemd: bɛmdǝ (Schimmert) Naast de enqu√™tevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.] II-4