34131 |
ver uitspringende hielen |
sabelhakken:
sābǝlhakǝ (Q098p Schimmert)
|
[N 3A, 144a; monogr.]
I-11
|
25074 |
veranderen |
ndern (du.):
èndərə (Q098p Schimmert),
veranderen:
verangere (Q098p Schimmert),
verângere (Q098p Schimmert),
vərandərə (Q098p Schimmert)
|
anders maken [anderen, veranderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29894 |
verbeterde pan |
muldenpan:
møldǝpan (Q098p Schimmert),
tuile du nord:
tuile du nord (Q098p Schimmert)
|
Algemene benaming voor een dakpan die voorzien is van zijsluitingen. Volgens de invuller uit Q 95 was de verbeterde dakpan geribbeld (g\røb\lt) van vorm. In L 360 was de pan voorzien van een sluiting (sløjte!), in Q 3 van een dobbelsluiting (dǫb\lslǫwte!). [N 32, 44b; monogr.]
II-8
|
21433 |
verbeuzelen |
lameren:
Van Dale: lameren, (gew.) kletsen, de tijd verbabbelen.
lâmere (Q098p Schimmert),
muilen:
Van Dale: muilen, (gew.) morren, pruilen.
ummer aan ⁄t môêle (Q098p Schimmert)
|
zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18159 |
verbinden van een wonde |
verbinden:
verbinge (Q098p Schimmert),
vərbingə (Q098p Schimmert),
zwachtelen:
zwâchtele (Q098p Schimmert)
|
verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18940 |
verbruien |
begaden:
begaaien (Q098p Schimmert),
mislopen:
mis laupe (Q098p Schimmert),
niet slagen:
neet in schlââge (Q098p Schimmert),
slecht werk doen:
sjlech werk doon (Q098p Schimmert),
slecht werk leveren:
sjlech werk levere (Q098p Schimmert),
uit de hand lopen:
oet de hand laupe (Q098p Schimmert),
verbruien:
verbruuje (Q098p Schimmert),
verbrūë (Q098p Schimmert),
verknoeien:
verknŏŏje (Q098p Schimmert)
|
door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || er niet in slagen iets tot een goed einde te brengen, geen succes hebben [slip slaan] [N 85 (1981)] || verbruien [SGV (1914)] || zwaar in de fout gaan bij een handeling door hem niet of slecht uit te voeren [begaaien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21388 |
verdacht |
verdacht:
verdach (Q098p Schimmert)
|
verdacht [SGV (1914)]
III-3-1
|
17932 |
verdacht rondlopen |
sluipen:
sjlûûpə (Q098p Schimmert),
sluiperd (zn.):
eine sjloepert (Q098p Schimmert)
|
Rondzwerven met kwaad in de zin (schuipen, rallen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21798 |
verdachte zaak |
dubieuze zaak:
dúbieus zāāk (Q098p Schimmert),
verdacht:
dat is verdach (Q098p Schimmert),
verdachte zaak:
⁄n verdachte zaak (Q098p Schimmert)
|
een verdachte zaak, een zaak waarvan vermoed wordt dat die niet helemaal pluis is [koetel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30472 |
verdekken |
pannen uitleggen:
panǝ ūtlęgǝ (Q098p Schimmert)
|
De pannen definitief leggen. Zwiers II merkt op pag. 512 over het 'verdekken' op: ø̄Het goed en gelijk leggen der dakpannen op een beschoten dak, hetgeen pas geschiedt, nadat eerst het geheele dak ten ruwste gedekt is, ten einde het gebouw zoo vlug mogelijk waterdicht te maken. Bij het verdekken moet elke pan door klinken goed worden nagezien, of ze zonder bersten is en, waar noodig, iets afgehakt worden, wat bij Hollandsche pannen bijna altijd het geval is, ten einde ze goed sluitend te kunnen leggen.ø̄ [N 32, 47b]
II-9
|