21394 |
vlag |
vaan:
vaan (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
vlag [SGV (1914)] || vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
30487 |
vlaggen |
vlaggen:
vlagǝ (Q098p Schimmert)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|
25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlaak (Q098p Schimmert)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
31547 |
vlakplaat |
richtplaat:
rexplāt (Q098p Schimmert)
|
Vlakke, gietijzeren plaat die wordt gebruikt om de vlakheid van een werkstuk te controleren. Het werkstuk wordt daartoe over de met olie en een kleurstof ingesmeerde vlakplaat bewogen. De hoge plekken van het werkstuk worden zo met kleurstof gemerkt en kunnen vervolgens met het schraapstaal worden verwijderd. Zie ook afb. 206. [N 33, 344; N 64, 30b; N 66, 11b]
II-11
|
24914 |
vlaktex |
vlak land:
vlaak land (Q098p Schimmert),
vlakke, de -:
op de vlââke (Q098p Schimmert),
vlakte:
ein vlaktə (Q098p Schimmert),
vlàkdə (Q098p Schimmert)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19413 |
vlam |
laai:
lāāi (Q098p Schimmert),
vlam:
vlam (Q098p Schimmert),
vlâm (Q098p Schimmert)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20064 |
vlambloem (phlox drummondii hook.) |
kerkbloem:
kerkbloom (Q098p Schimmert)
|
Vlambloem (phlox drummondi). De bladeren zijn langwerpig, de hogere met hun voet de stengel half omvattend. De plant is met klierharen bezet, meestal minder dan een halve meter hoog. De kelk en de slippen zijn omgekruld (kerkbloem, kermisbloem, vuurbloem, [N 92 (1982)]
III-2-1
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlugte (Q098p Schimmert),
vlêchte (Q098p Schimmert)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
30183 |
vlechtlatten |
vitslatten:
vetslatǝ (Q098p Schimmert)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
30184 |
vlechttwijgen |
tenen:
tēnǝ (Q098p Schimmert),
vitsen:
fitšǝ (Q098p Schimmert),
witsen:
witšǝ (Q098p Schimmert)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|