33986 |
vliegennet |
vliegennet:
vlēgǝnęt (Q098p Schimmert)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
19452 |
vliegenraam, hor |
hor:
hor (Q098p Schimmert),
hōr (Q098p Schimmert),
zeef:
zeef (Q098p Schimmert),
zēēf (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u een scherm van groene metaaldraad in open ramen om vliegen buiten te houden? (vliegenraam, hor) [N 104 (2000)] || Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vleeger (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert),
waaierd:
wèjerd (Q098p Schimmert)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
24773 |
vliegezwam |
duivelskaas:
duvels keesj (Q098p Schimmert),
vliegekampernoelie:
WLD
vlēēge-kampernoelie (Q098p Schimmert)
|
Vliegenzwam: een giftige paddestoel met een melkblanke steel, een helrode tot oranje hoed met witte schubjes, een kraag om de steel en een gerande knol; insekten sterven als zij erop gaan zitten (vliegendood, vliegenkampernoelie, duivelskers). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21192 |
vliegtuig |
vliegmachine:
vlēēg-meschiên (Q098p Schimmert),
vliegtuig:
vleegtuug (Q098p Schimmert)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegveld:
vleegveld (Q098p Schimmert),
vlēēg-veld (Q098p Schimmert)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19380 |
vliering |
hanenzolder:
hanezölder (Q098p Schimmert),
vliering:
vliering (Q098p Schimmert),
zolder:
zölder (Q098p Schimmert),
zoldertje:
zŭlderke (Q098p Schimmert)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33598 |
vlies in een vrucht |
klok:
klok (Q098p Schimmert),
klokhuis:
klokhoes (Q098p Schimmert),
vlim:
WLD
vlím (Q098p Schimmert)
|
Het vliesje tussen vruchtvlees en pit bij een appel (blees, vlim). [N 82 (1981)]
I-7
|
20006 |
vlijtig liesje |
wilde balsemien:
wil belsjemien (Q098p Schimmert)
|
Sultansbalsemien (Impatiens walleriana Hook.). De bovenste bladeren meest tegenoverstaand. De stengel is niet zeer fors en hoogstens 1 m hoog. De bloemen zijn rood of wit, tamelijk vlak, met zeer lange en dunne, gebogen spoor (vlijtig liesje, nooitrust). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pe.pəl (Q098p Schimmert),
pepel (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
pépel (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|