18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemdje:
hummeke (Q098p Schimmert),
vrouwluihemd:
vrouluuj humme (Q098p Schimmert)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24668 |
vrucht van de taxus |
snotbel:
WLD
schnŏ tbelle (Q098p Schimmert)
|
De vruchten van de taxus (snotpieke, snotbellen, snotbees). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24515 |
vrucht zetten |
laden:
laaje (Q098p Schimmert)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
felle grond:
fɛ̄lǝ gront (Q098p Schimmert),
gelpse grond:
gɛlpšǝ gront (Q098p Schimmert),
goede grond:
gōwǝ gront (Q098p Schimmert)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
21584 |
vruchtgebruik |
leeftocht:
lêf tocht (Q098p Schimmert),
vruchtgebruik:
vrŭch-gebrôêk (Q098p Schimmert)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20184 |
vruchtvlies |
helm:
helm (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24965 |
vuil in sloten |
drift:
⁄t dríf (Q098p Schimmert),
zomp:
zômpe (Q098p Schimmert)
|
vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24966 |
vuil waterx |
mooswater:
mōōswāāter (Q098p Schimmert),
vies water:
viès water (Q098p Schimmert),
vîes watər (Q098p Schimmert),
vuil water:
vōēl wáátər (Q098p Schimmert)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17658 |
vuist |
vuist:
voēs (Q098p Schimmert),
vōēsch (Q098p Schimmert)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
does:
[Vgl. WBD III, 3.2, pag. 63: does: Meerle.]
does (Q098p Schimmert),
opdoffer:
opdofer (Q098p Schimmert),
opdoffer gève (Q098p Schimmert)
|
Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)] || slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|