19714 |
wasbord |
bred:
’t brêd (Q098p Schimmert),
wasbred:
weshbrêd (Q098p Schimmert)
|
de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
19658 |
wasgoed |
was:
wäsj (Q098p Schimmert),
wêsch (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)] || wasgoed [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
wasmandel:
wɛšmaŋǝl (Q098p Schimmert)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
23443 |
wastafeltje in de sacristie |
lavabo (lat.):
lavabo (Q098p Schimmert)
|
Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19520 |
wastobbe, wasteil |
kuip:
koep (Q098p Schimmert),
teil:
teil (Q098p Schimmert)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19645 |
wasvrouw |
wasvrouw:
wĕsch-vrouw (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u de wasvrouw? (wasvrouw, wasses) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wātǝrblǭs (Q098p Schimmert)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
dâmp (Q098p Schimmert),
(soms ook swaam in de vorm van kokend water)
damp (Q098p Schimmert)
|
Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18302 |
waterdichte laars |
lieslaars:
lieslaars (Q098p Schimmert)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24273 |
waterhoen |
waterhennetje:
waaterhinneke (Q098p Schimmert)
|
waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|