20484 |
waterige kost |
brij:
brei (Q098p Schimmert),
slabber:
sjlàbbər (Q098p Schimmert),
sleuter:
de sch wordt hier uitgesproken als in het duits schön
schlĕŭter (Q098p Schimmert),
slobber:
schlôbber (Q098p Schimmert)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
mōō.r (Q098p Schimmert),
voor in het open vuur aan een ketting te hangen
moor (Q098p Schimmert)
|
waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21212 |
waterleiding |
leiding:
leiding (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24632 |
waterloot |
dief:
eine deef (Q098p Schimmert),
WLD
ĕnnè dēēf (Q098p Schimmert),
waterscheut:
water sjeut (Q098p Schimmert)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
26809 |
waterlossing |
goten:
gøtǝ (Q098p Schimmert)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
24641 |
watermunt |
boerenbalsem:
WLD
boere-bâlsem (Q098p Schimmert),
wezerik:
wezerik (Q098p Schimmert)
|
Watermunt (mentha aquatica 25 tot 90 cm groot. De plant is behaard; de stengels met bloemen aan de top; de bladeren zijn eivormig, ze zijn gesteeld, de bladrand is gezaagd of gekarteld; de bloemen staan in dichte kransen en zijn roodlila van kleur; de k [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24787 |
waternavel |
waterpateeltje:
WLD
water-petêêlke (Q098p Schimmert),
waterschoteltje:
water scheutelke (Q098p Schimmert)
|
Waternavel (hydrocotyle vulgaris 5 tot 25 cm groot. De stengels zijn kruipend; de bladeren zijn schildvormig lang gesteeld, gekarteld; weinig bloempjes bijeen in groepjes, klein met dunne steeltjes en wit of roodachtig gekleurd. Bloeitijd in juni tot au [N 92 (1982)]
III-4-3
|
30082 |
waterpas |
waterpas:
wātǝrpas (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpokke (Q098p Schimmert),
watərpokkə (Q098p Schimmert),
wāterpôkke (Q098p Schimmert)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33631 |
waterput |
draaiput:
draaiput (Q098p Schimmert),
put:
pøt (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
pøͅt (Q098p Schimmert),
waterput:
wātərpøͅt (Q098p Schimmert),
windput:
weŋpøtz (Q098p Schimmert)
|
[DC 21 (1952)] [RND 08] [Roukens 03 (1937)] [SGV (1914)]
I-7
|