29054 |
geer |
geer:
gēr (Q032p Schinnen)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
24078 |
geestelijke |
geestelijke:
geistelèk (Q032p Schinnen),
wereldheer:
waereldhiër (Q032p Schinnen),
wièreldhiēēr (Q032p Schinnen),
wèìreldhieèr (Q032p Schinnen)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23653 |
geestelijke communie |
geestelijke communie (<lat.):
geestelijke kemuunie (Q032p Schinnen)
|
De geestelijke communie, in de geest communiceren. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18832 |
geestig |
fijne, een -:
fîênə (Q032p Schinnen),
geestig:
geistig (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
gevat:
gevat (Q032p Schinnen)
|
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
geehonger (Q032p Schinnen)
|
geeuwhonger [SGV (1914)]
III-2-3
|
30782 |
gefigureerd glas |
gefigureerd glas:
gǝfigyrērt ˲glās (Q032p Schinnen)
|
Geornamenteerd glas. Gefigureerd glas ontstaat door fluorwaterstof plaatselijk op de glasplaat te laten inwerken. [N 67, 89k]
II-9
|
30776 |
gegolfd glas |
geribd glas:
gǝript ˲glās (Q032p Schinnen)
|
Gegoten of geperst ondoorzichtig vensterglas met evenwijdig lopende ribben dat wordt gebruikt voor dakbedekking, deurpanelen, etc. [N 67, 89e]
II-9
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
grax (Q032p Schinnen),
graxt (Q032p Schinnen),
sloot:
šloǝt (Q032p Schinnen),
voots:
voatš (Q032p Schinnen),
voi̯tš (Q032p Schinnen)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
23728 |
geheimen van de rozenkrans |
geheimen:
de geheime bae (Q032p Schinnen),
geheime (Q032p Schinnen)
|
De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17621 |
gehemelte |
verhemelte:
verhemelte (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt men de bovenkant van de mondholte? ( Nederl. gehemelte, verhemelte). [DC 30 (1958)]
III-1-1
|