24058 |
het heilig oliesel toedienen |
heilige olie geven:
de heilige Oàlie giève (Q032p Schinnen),
heilige olig geven:
heilige oealig gaeve (Q032p Schinnen)
|
Het H. Oliesel toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23609 |
het misboek omdragen |
boek omdragen:
book omdrage (Q032p Schinnen)
|
Het misboek omdragen, van de epistel- naar de evangeliezijde van het altaar brengen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25911 |
het sap indikken |
dikstoken:
dikštǫakǝ (Q032p Schinnen)
|
Het sap door koken dik maken. Daarbij ontstaat waterdamp. [N 57, 24b]
II-2
|
25910 |
het sap verhitten |
indikken:
endekǝ (Q032p Schinnen)
|
Het koken van het sap. In L 379 deed men varkensreuzel in het kokende sap tegen het overkoken. [N 57, 24a]
II-2
|
23983 |
het schuifje krijgen |
de schuif krijgen:
de sjuuf (Q032p Schinnen)
|
Het gebruik om het schuifblad in de biechtstoel te sluiten wanneer de biecht wordt uitgesteld en de biechteling niet geholpen kan worden omdat er redenen zijn om aan het berouw of aan het vervullen van de voldoening te twijfelen [het deurken/vensterken kr [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19768 |
het vuur aansteken |
aansteken:
asjtêke (Q032p Schinnen)
|
aanstoken [SGV (1914)]
III-2-1
|
23801 |
het vuur wijden op paaszaterdag |
wijding van het vuur:
wiejing van et vuur (Q032p Schinnen)
|
Het gebruik om op Paaszaterdag het vuur te wijden. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23618 |
het zielboek aflezen |
de dodenlijst voorlezen:
doeadeliest veurlieëze (Q032p Schinnen)
|
Het zielenboek aflezen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20404 |
heten |
heten:
heesjə (Q032p Schinnen),
heisje (Q032p Schinnen)
|
heeten [SGV (1914)] || heten [DC 37 (1964)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
hopper:
hø̜pǝr (Q032p Schinnen)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|