18012 |
hijgen |
hijgen:
hiege (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
snakken:
sjnakken (Q032p Schinnen)
|
hijgen (naar adem) [SGV (1914)] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
ratelen:
rootələ (Q032p Schinnen),
reutelen:
reutelen (Q032p Schinnen)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21462 |
hinderen |
hinderen:
hinjere (Q032p Schinnen)
|
hinderen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22777 |
hinkelblokje |
schrakkelsteen:
een gladde steen
sjrachelsteen (Q032p Schinnen),
schrakkelsteentje:
een plat rond steentje
sjraggel-stinke (Q032p Schinnen)
|
hinkelblokje [VC 10]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkele (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
hinken:
hinke (Q032p Schinnen),
schrakkelen:
het meest gebruikt
sjraggele (Q032p Schinnen)
|
/ [SND (2006)] || hinkelen [SND (2006)] || hinkelspel [VC 10]
III-3-2
|
22775 |
hinkelen: hinkelspel |
hinkeldepink:
de naam van één bijzonder soort hinkelspel met liedje erbij
hinkel de pink (Q032p Schinnen),
schrakkelspel:
sjrachelspel (Q032p Schinnen)
|
hinkelspel [VC 10]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hinke (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
hompelen:
hompelen (Q032p Schinnen)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22838 |
hobbelpaard |
hobbelpaard:
/
hobbelpeard (Q032p Schinnen),
hobbelpèrd (Q032p Schinnen),
schokkelpaardje:
/
ei sjókkelpaerdje (Q032p Schinnen)
|
hobbelpaard [SND (2006)] || hoppelpaard [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|
23161 |
hobbelpaard add. |
schokkelen (ww.):
/
schokele (Q032p Schinnen)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
ho.ət (Q032p Schinnen),
houd (Q032p Schinnen)
|
hoed [RND], [SGV (1914)]
III-1-3
|