17997 |
huiveren |
schuiveren:
sjøvere (Q032p Schinnen)
|
huiveren [SGV (1914)]
III-1-2
|
18595 |
hul |
hul:
hul (Q032p Schinnen)
|
hul (kap) [SGV (1914)]
III-1-3
|
21807 |
hulp vragen |
hulp vragen:
hulp vraogə (Q032p Schinnen)
|
iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hulp (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24572 |
hulst |
hulst:
eigen spellingsysteem
hulst (Q032p Schinnen)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppele (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
(zich) hukken:
hūke (Q032p Schinnen),
zich op de hukken zetten:
zich op de huke zette (Q032p Schinnen)
|
hukken [SGV (1914)] || hurken [SGV (1914)]
III-1-2
|
22405 |
hutselen |
schudden:
sjudde (Q032p Schinnen)
|
Schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21333 |
huurpenning |
meepenning:
meipenning (Q032p Schinnen)
|
huurpenning [SGV (1914)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
trouw, de -:
trouw (Q032p Schinnen),
trouwen, het -:
der trouwe (Q032p Schinnen),
trouwerij:
trouwerij (Q032p Schinnen),
trouwərie (Q032p Schinnen)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] || huwelijk [SGV (1914)]
III-2-2
|