22756 |
ijsbaan |
keibaan:
kejbaan (Q032p Schinnen)
|
Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
23827 |
ijsheiligen |
ijsheiligen:
iesheilige (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18913 |
ijver |
ijver:
iever (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
îêvər (Q032p Schinnen)
|
toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18914 |
ijverig |
ijverig:
ieverig (Q032p Schinnen),
îêvərig (Q032p Schinnen)
|
met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iezele (Q032p Schinnen)
|
ijzelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18870 |
ijzen |
griezelen:
griezele (Q032p Schinnen),
zich schroevelen:
zich sjroevələ (Q032p Schinnen)
|
vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (Q032p Schinnen)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q032p Schinnen),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (Q032p Schinnen),
oogstgaffel:
ǫu̯s˲gafǝl (Q032p Schinnen),
steekgaffel:
stęk˲gafǝl (Q032p Schinnen)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
21334 |
illustratie |
illustratie (<fr.):
illustrāsje (Q032p Schinnen),
prentje:
prentje (Q032p Schinnen),
prentjə (Q032p Schinnen)
|
een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke] [N 90 (1982)] || illustratie [SGV (1914)]
III-3-1
|
18935 |
in alle haast |
opgejaagd:
opgejaagd (Q032p Schinnen)
|
in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|