18944 |
karakter (aard) |
aard:
aard (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
aart (Q032p Schinnen),
karakter:
karakter (Q032p Schinnen)
|
aard (karakter) [SGV (1914)] || de kenmerkelijke innerlijke, geestelijke eigenschappen waardoor de ene persoon zich van de andere onderscheidt [aard, karakter, tuk, inboezem] [N 85 (1981)] || karakter [SGV (1914)]
III-1-4
|
24072 |
kardinaal |
kardinaal (<fr.):
kardenaal (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
kardinaal (Q032p Schinnen)
|
Een kardinaal. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmɛlǝk (Q032p Schinnen),
boǝtǝrmelǝk (Q032p Schinnen),
bōtǝrmelk (Q032p Schinnen),
bōtǝrmęlǝq (Q032p Schinnen),
karnemelk:
karnǝmēlk (Q032p Schinnen)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
34249 |
karnen |
boter draaien:
[boter] drīi̯ǝ (Q032p Schinnen),
botter draaien:
[botter] drɛi̯ǝ (Q032p Schinnen),
botter stoten:
[botter] štoatǝ (Q032p Schinnen),
stoten:
štōtǝ (Q032p Schinnen)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34251 |
karnstaf |
stoter:
štuǝtǝr (Q032p Schinnen),
štø̄tǝr (Q032p Schinnen)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
34250 |
karnvat |
botterbaar:
[botter]bār (Q032p Schinnen),
stootbaar:
štoatbār (Q032p Schinnen)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
karper:
eigen spellingsysteem
karper (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19695 |
kast |
kast:
kas (Q032p Schinnen),
kast (Q032p Schinnen)
|
kast [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
23448 |
kast voor liturgische gewaden |
kast:
de kas, kes (Q032p Schinnen)
|
De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19826 |
kat |
kat:
kat (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
kat (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat [SGV (1914)]
III-2-1
|