18208 |
kiel |
jas:
jas (Q032p Schinnen),
kiel:
keel (Q032p Schinnen),
keil (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel [SGV (1914)] || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
kiem:
eigen spellingsysteem
kiem (Q032p Schinnen),
scheut:
sjeut (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
WLD
sjeut (Q032p Schinnen)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
botten:
eigen spellingsysteem
botte (Q032p Schinnen),
kienen:
kēnǝ (Q032p Schinnen),
uitbotten:
WLD
oetbotte (Q032p Schinnen),
uitkomen:
ōētkòmmə (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
oetkomme (Q032p Schinnen)
|
Het uitschieten van de geweekte gerst. De invuller uit P 180 tekent hierbij aan dat de scheuten 6 cm groot werden, terwijl de zegsman uit L 210 vermeldt dat het proces niet zover mocht komen dat de bladkiem eruit kwam. Het "broeien" (L 292) gaat aan het kiemen vooraf. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''kiemruimte''. [N 35, 10; monogr.] || Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
II-2, III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kiemen:
kēmǝ (Q032p Schinnen)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kiene (Q032p Schinnen),
kienen (Q032p Schinnen)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
baktandj (Q032p Schinnen),
baktant (Q032p Schinnen),
kies:
kees (Q032p Schinnen)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
kauwen:
kuuje (Q032p Schinnen),
pikken:
pikkə (Q032p Schinnen)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
pikkerd:
pikkert (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
pikkərt (Q032p Schinnen)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
kieskeurig (Q032p Schinnen),
neutelig:
?
nötelig (Q032p Schinnen),
on-content:
oncontènt (Q032p Schinnen),
vies:
vīēs (Q032p Schinnen)
|
kieskeurig [SGV (1914)] || niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|