19019 |
kieskeurig persoon |
secure:
sekuure (Q032p Schinnen)
|
niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kietele (Q032p Schinnen),
kietelen (Q032p Schinnen)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
eigen spellingsysteem
kiew (Q032p Schinnen),
kieven:
kiev (Q032p Schinnen),
kieve (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)] || kieuw [SGV (1914)] || kieuwen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21828 |
kieuwen (wbd) |
schreeuwen:
sjrèive (Q032p Schinnen)
|
uit de verte roepen [kieuwen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
kĭzel (Q032p Schinnen)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
18893 |
kiezen |
kiezen:
keeze (Q032p Schinnen),
uitkiezen:
oetkeeze (Q032p Schinnen),
uitzoeken:
oetzeukə (Q032p Schinnen)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24337 |
kikker |
kwakkerd:
kwakkerd (Q032p Schinnen),
kwakərt (Q032p Schinnen)
|
kikvors, puit [RND] || kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
kwakkerdeneitjes:
kwakərtəɛi̯kəs (Q032p Schinnen),
kwakkerdennest:
kwakkertenet (Q032p Schinnen)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND]
III-4-2
|
24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)eieren, eitjes:
kwakərtəɛi̯kəs (Q032p Schinnen),
(-)nest, nesten:
kwakkertenet (Q032p Schinnen)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND]
III-4-2
|
24309 |
kikkervisje |
kwakkerd:
kwakkert (Q032p Schinnen)
|
kikkervisje [DC 09 (1940)]
III-4-2
|