34256 |
kneden |
kneden:
knęi̯ (Q032p Schinnen)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
knellen:
knelle (Q032p Schinnen),
knijpen:
kniepe (Q032p Schinnen)
|
knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
duwen:
duujə (Q032p Schinnen),
knellen:
knellen (Q032p Schinnen)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
heivink:
heivink (Q032p Schinnen)
|
Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blötsje (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
blötsje (Q032p Schinnen),
WLD
blutsen (Q032p Schinnen),
blötsje (Q032p Schinnen)
|
blutsen [SGV (1914)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
22410 |
knibbelen |
knibbelen:
knibbele (Q032p Schinnen)
|
Het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17677 |
knie |
knie:
kneej (Q032p Schinnen),
knei (Q032p Schinnen),
kniej (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
knɛ.ij (Q032p Schinnen)
|
knie [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17678 |
knieholte |
hees:
heiêse (Q032p Schinnen),
hiəsse (Q032p Schinnen)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || knieholte [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23369 |
knielbankje |
knielbankje:
kneelbenkske (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
kneelbèŋkskə (Q032p Schinnen)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kneele (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|