23563 |
koorzanger |
koorzanger:
koearzenger (Q032p Schinnen),
zanger:
zènger (Q032p Schinnen)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19856 |
kop |
kop:
kop (Q032p Schinnen),
varkenskop:
vɛrkǝskǫp (Q032p Schinnen)
|
[N 76, 11; monogr.]Het gedeelte van de huid dat de kop bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3f; N 36, 4]
I-12, II-10
|
21411 |
kopen |
gelden:
gelje? (Q032p Schinnen),
kopen:
koupe (Q032p Schinnen)
|
koopen [SGV (1914)] || kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
25905 |
koperen zeef |
zeef:
zēf (Q032p Schinnen)
|
Koperen zeef waar men het sap door zeeft. [N 57, 20a]
II-2
|
28871 |
kopieerwieltje |
radertje:
radertje (Q032p Schinnen)
|
Een scherp getand wieltje aan een handvat om patronen uit te raderen. Zie afb. 5. [N 59, 4]
II-7
|
19582 |
kopje |
tas:
tas (Q032p Schinnen)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppelen (Q032p Schinnen),
koppələ (Q032p Schinnen)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
19325 |
koppig |
koppig:
köppig (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
kops:
köpsj (Q032p Schinnen),
steeg:
sjtiéég (Q032p Schinnen)
|
koppig [SGV (1914)] || koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19326 |
koppig zijn |
bokken:
bóekken (Q032p Schinnen)
|
koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31720 |
kopshout |
kopshout:
kopshout (Q032p Schinnen)
|
Het vlak van een stuk hout dat de dwarsdoorsnede van de vezels vertoont. [N 50, 50a; monogr.]
II-12
|