20109 |
korenbloem |
korenbloem:
korǝblōm (Q032p Schinnen),
-
korebloom (Q032p Schinnen)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernol:
konkernöl (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
konkernölle (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
kornoelje:
WLD
kornoelje (Q032p Schinnen)
|
De kornoelje. De witte kornoelje; struik met witte bloemen en witte bessen, 2-3 m hoog; takken aan de zonzijde rood, in de schaduw geel. [N 82 (1981)] || De kornoelje. Gele kornoelje me gele bloemen en karmijnrode vruchten, 3-7 m hoog; de geelbruine schors schilfert in kleine schubben af. [N 82 (1981)] || De kornoelje. Rode kornoelje; struik met witte bloemen en blauwzwarte bessen; 2-5 m hoog; takken aan de zonzijde purperrood en aan de schaduwkant groen (kroelie, kornoelje). [N 82 (1981)] || kornoelje [SGV (1914)]
III-4-3
|
20617 |
korst |
korst:
koosj (Q032p Schinnen)
|
korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)]
III-2-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (Q032p Schinnen)
|
dempig [SGV (1914)]
III-1-2
|
24737 |
korte dikke wortel |
mollenstaart:
WLD
mollesjtert (Q032p Schinnen)
|
Korte, dikke wortels (mollestaarten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
korte onderbroek:
korte ongerbrook (Q032p Schinnen)
|
Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
21132 |
korter maken |
afsnijden:
aafsjnîêjə (Q032p Schinnen),
gerichter (bn.):
gerichter (Q032p Schinnen)
|
een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21876 |
kostbaar |
duur:
duur (Q032p Schinnen),
waardig:
wéérdig (Q032p Schinnen)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
köster (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
kəstər (Q032p Schinnen)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosteres:
kösteres (Q032p Schinnen)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|