21339 |
kostganger |
kostganger:
kosgenger (Q032p Schinnen)
|
kostganger [SGV (1914)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
kostschool:
kossjwaol (Q032p Schinnen),
kostschool (Q032p Schinnen),
pensionaat (<fr.):
pensionaat (Q032p Schinnen),
pensjonaat (Q032p Schinnen)
|
een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
kotelet:
kortelet (Q032p Schinnen)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
dampetig (weer):
dampetig (Q032p Schinnen),
dompetig (weer):
dompətich (Q032p Schinnen),
donker (weer):
donker weir (Q032p Schinnen),
kil:
kil (Q032p Schinnen),
miezerig (weer):
miezərich miezəl (Q032p Schinnen),
mistig (weer):
mistig (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
schuiverig (weer):
sjoeverig wèer (Q032p Schinnen),
sjoevərich (Q032p Schinnen)
|
donker [~ weer] [SGV (1914)] || koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19276 |
koude drukte maken |
bohei maken:
bə hèj maakə (Q032p Schinnen)
|
drukte maken voor niets [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
koude wind:
eine kaauwe wènjstj (Q032p Schinnen)
|
koude [een ~ wind] [SGV (1914)]
III-4-4
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
hoas (Q032p Schinnen),
houize (Q032p Schinnen),
haoze
haos (Q032p Schinnen),
kous:
Die kous is reg zonder geminderd te zien (Q032p Schinnen)
|
Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
binjel (Q032p Schinnen)
|
kousenband [N 07 (1961)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯tǝr (Q032p Schinnen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
bohei (rh.):
bə hèj (Q032p Schinnen),
poeha:
poeha (Q032p Schinnen)
|
drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|